We speelden dit weekend met ons oude voetbalteam op een voetbaltoernooi in Volendam. Het werd een vroegertje, de eerste wedstrijd begon al om half tien en ik pakte de bus van kwart voor negen. Verder zat er niemand in de bus, ik was de enige passagier.
Het was vijf jaar geleden dat ik voor het laatst had gevoetbald. Tijdens de eerste wedstrijd probeerden mijn hersenen mijn lichaam bewegingen te laten maken die vijf jaar geleden nog haalbaar waren. Het hoofd wilde verder waar het in 2012 mee was gestopt, maar mijn lichaam dacht daar anders over.
Een bal stuitte van de borst van de keeper, een korte sprint, ik strekte mijn been en ik kwam zeker anderhalve meter te kort. Een bal werd teruggelegd, ik wilde ‘m in de verre hoek draaien en produceerde een rollertje in de handen van de keeper.
Zo ging het de hele dag door. Ik keek mijn leeftijd recht in de ogen. Een urenlange confrontatie met een gezond maar beperkt lichaam.
In de laatste pot wilde ik een intikkertje binnentikken, maar ik tikte helemaal niets binnen. In plaats daarvan struikelde ik en dook met mijn linkerknie diep in dat verdomde kunstgras. Even later stond ik met tranen in mijn ogen een enorme schaafwond te desinfecteren met Dettol, het meest calvinistische ontsmettingsmiddel dat bestaat.
Kortom, het voetballen zelf viel nogal tegen.
Na afloop dronken we bier in de kantine en ik keek naar buiten, zag de zon doorbreken, voelde hoe melancholie zich in mijn hoofd oprichtte (vroeger vroeger vroeger) en ik klokte snel mijn eerste glas achterover en pakte het volgende biertje van het dienblad.